Place de l'Opera

 
Photo by Fay Fox

Photo by Fay Fox

een ongewone Tito

De Afro-Amerikaanse tenor Russell Thomas maakt vanavond (7 mei) zijn debuut bij De Nationale Opera in Amsterdam. Hij zingt Tito in La clemenza di Tito. Een cadeautje, want Mozart wordt hem zelden meer gegund. Een gesprek met een allesbehalve doorsnee operazanger. Over casting, stemvakken en het manco van Tito.

Als Russell Thomas op het vliegveld door de douane gaat, wordt hem vaak gevraagd wat hij in het betreffende land komt doen. Als hij zegt musicus te zijn, is de reactie meestal: “Oh ja, wat voor muziek? R&B? Rap?” Op zijn antwoord – “no, opera” – wordt ongelovig gereageerd. Werkelijk? Opera?

Met zijn blinkende oorbellen en donkere huidskleur voldoet Russell Thomas allerminst aan het beeld dat de meeste mensen van operazangers hebben. Opera behoort toe aan “non-minorities” en “rich people”, zo beschrijft de zanger zelf het stereotype beeld. Geheel bezijden de waarheid is dat niet. Er zijn ook simpelweg weinig operaprofessionals met een donkere huidskleur. “Het publiek is niet divers, het toneel is niet divers, het team backstage is niet divers”, somt Thomas op.

Volgens de tenor is het probleem niet dat er te weinig zwarte zangers zijn. “Het probleem is dat er geen zwarte directeuren zijn, geen zwarte intendanten, geen zwarte regisseurs. Als in het team dat de casting doet niemand zwart is – of latino of Aziatisch – wordt niet aan zwarte, latino of Aziatische zangers gedacht. Ik geloof niet dat dat een bewuste keuze is. Het is basale psychologie. Je hebt sneller een band met iemand die er hetzelfde uitziet als jij.”

Thomas denkt dat diversiteit in de backoffice van het operabedrijf, tot aan de afdelingen marketing en fondsenwerving toe, voor verandering kan zorgen. Maar daar moet men zich wel bewust voor inzetten. “Zonder bewuste inzet gebeurt er niets.”

Peter Sellars’ productie van La clemenza di Tito is een positief voorbeeld. Met vier zwarte zangers in de hoofdrollen gelooft Thomas dat het de “zwartste operaproductie” in de geschiedenis van De Nationale Opera wordt. In Salzburg, waar dezelfde enscenering al te zien was, was dat predicaat met zekerheid juist.

Opgroeiend in Miami, Florida, had Russell Thomas geen idee wat opera was. De operawereld doet weinig aan ‘outreach’ onder mensen met een Afro-Amerikaanse achtergrond, merkt hij kritisch op, dus moest hij de kunstvorm zelf ontdekken. Dat gebeurde toen hij zeven of acht was. Hij kwam op een middag uit school en deed de radio aan. “Ik hoorde iemand zingen, maar wist niet wat het was. Elke dag zocht ik dat kanaal weer op en luisterde ik.”

Thomas leerde dat wat hij hoorde opera heette en raakte gefascineerd. Op zijn twaalfde zag hij zijn eerste opera en al jong zong hij als lid van een kinderkoor mee in La bohème en Tosca.

Zijn familie kon zijn passie niet volgen. “Ik kom uit een heel religieuze familie, waarin niemand wat met muziek heeft. We zongen alleen in de kerk, verder was er geen muziek. Jazz en R&B vonden ze al raar, opera helemaal. Inmiddels heeft mijn hele familie me weleens horen zingen, maar mijn moeder begrijpt bijvoorbeeld nog steeds de omvang van mijn carrière niet. Ik zou net zo goed manager bij McDonalds kunnen zijn. Of misschien nog wel beter, want daar kan ze zich iets bij voorstellen.”

Ondanks die onverschilligheid en amuzikaliteit heeft Thomas toch iets uit zijn jeugdjaren meegenomen in zijn operaberoep. “De muzikaliteit in de kerk”, noemt hij. “Ik heb daar geleerd om met emotie te zingen. De muziek in de kerk was altijd heel erg op de emotie van het pubiek gericht. Je wilde een reactie losmaken. In opera heb je hetzelfde doel.”

Toen Thomas in de eindfase van high school zat, werd zijn zangtalent opgemerkt. Op aanraden van zijn koorleraar nam hij les bij een professionele zangeres. Zij vroeg of hij weleens overwogen had om operazanger te worden. “Nee, zei ik. Ik wilde het leger in en daarna studeren. Maar zij zei: ‘Als je voorzingt bij conservatoria, garandeer ik je dat je overal aangenomen wordt.’ En dat klopte.”

Thomas’ talent werd geslepen in de kweekvijvers van de operahuizen van Seattle, Florida, St. Louis, Sarasota en uiteindelijk New York. Zijn stem maakte daarbij een turbulente ontwikkeling door. Aan het begin werd al tegen hem gezegd dat hij grote rollen zou gaan zingen: partijen die zangers als Corelli, Del Monaco en Di Stefano groot maakten. Thomas had zijn twijfels, maar begon dapper Puccini-rollen te repeteren.
“Toen ik op mijn 25ste auditie deed voor James Levine bij de Metropolitan Opera zei hij: geen Puccini, meer Mozart. Ik vertrouwde zijn instinct en leerde andere dingen doen met mijn stem. Hij leerde me Tito, Tamino en Idomeneo.”

Na bijna honderd Zauberflötes merkte Thomas dat hij moest opschakelen. Rollen als Edgardo in Lucia di Lammermoor zouden perfect zijn, maar dat plan ging niet door. “Het is een trend om rollen als Edgardo en Des Grieux met meer lyrische stemmen te bezetten. Vroeger zongen zangers als Di Stefano ze, nu hoor je tenorino’s. Het gevolg is dat ik gedwongen word om een ‘Fach’ zwaarder te zingen.”

Op Thomas’ agenda staan nu rollen als Otello, Don Carlo, Cavaradossi en Manrico. “Het is eigenlijk een tandje te zwaar”, zegt hij, “maar ik zing het niet zo. Ik ben denk ik een slimme zanger. Het gaat niet om techniek, het gaat om slim zijn. In het ‘Esultate’ van Otello ben je niet meer te horen als het orkest inzet. Waarom zou je dan vechten tegen het orkestgeluid? Je wint het toch niet. Zulke strategische keuzes moet je maken. Ik zing tijdens repetities ook vaak opzettelijk zacht, zodat de dirigent gedwongen wordt om in te binden.”

Volgens Thomas zijn heel veel zangers in de operawereld ‘over-Fached’ door het beleid van casting directors. “Juan Diego Flórez zingt Werther: hoe is dat mogelijk? Als hij Werther is, ben ik Tristan.”

De tenor geeft eerlijk toe dat hij geen reële kans heeft om partijen als Edgardo te zingen, maar hij blijft het proberen. “Ik zeg weleens tegen een operahuis: ik geef je Radamès, maar dan wil ik er een Edgardo bij. Maar dan zeggen ze: nee, we hebben al zo veel tenoren die dat kunnen zingen. Corelli zong alle zware rollen, maar óók Roméo. Mij zou niemand die partij geven. No way in hell.”

In Amsterdam zingt Thomas tóch Mozart. De reden is Peter Sellars, “the biggest champion of my career”, aldus de tenor. “Zonder hem zou ik niet zo snel in Europa carrière hebben gemaakt en veel van mijn Mozart-producties en rollen in nieuwe werken heb ik aan hem te danken.”

Thomas leerde de regisseur kennen in New York, toen hij voorzong voor een productie van Zaïde. Hij kreeg de rol direct en hield er een waardevolle relatie aan over. In Salzburg werkten ze eerder samen aan deze enscenering. De productie leverde gemengde reacties op, maar Thomas is er zeer over te spreken. “Je maakt geen kunst om leuk gevonden te worden, maar om een statement te maken.”

Het bijzondere aan het personage van Tito is dat hij, bij Mozart althans, geen gebreken kent. Hij is schijnbaar perfect, en dat is saai. Tito is volgens Thomas het enige Mozart-karakter dat geen worsteling doormaakt. De enige beslissing waar hij voor komt te staan, is of hij zijn vriend laat ombrengen of niet. En natuurlijk kiest hij de nobele, vergevingsgezinde weg.

“Historisch gezien was Tito echter niet zo’n goede leider. Er gebeurde iets in zijn leven wat hem van een tiran in een nice guy veranderde”, zegt Thomas. “Wij hebben in deze productie ruimte gemaakt om iets van Tito als tiran te laten zien. We hebben hem een beetje menselijker gemaakt. Daarvoor hebben we onder meer veel recitatieven geschrapt waarin voortdurend gezongen werd hoe geweldig hij is.”
Het besluit van Sellars om Tito aan het slot te laten sterven, leverde in Salzburg de nodige controverse op, maar Thomas vindt het logisch en realistisch. “Tito ziet het resultaat van zijn goede werk niet, zoals dat zo vaak is met grote leiders. Denk aan Martin Luther King en Kennedy: ook zij zagen nooit de vrucht van hun werk. Ik denk dat onze aanpak modern en relevant is.”

In samenwerking met muzikaal leider Teodor Currentzis zijn er vergaande wijzingen in de partituur doorgevoerd. Behalve het schrappen van recitatieven zijn verschillende instrumentale en religieuze werken van Mozart ingevoegd.

Mag je zo ver gaan? Thomas vindt dat die vrijheid er is, omdat Mozart het werk nooit zelf voltooide en veel recitatieven overduidelijk niet door hem gecomponeerd zijn. Door de toevoeging van andere muziek krijgt het werk bovendien een nieuwe dimensie, vindt hij. “Het tilt het werk naar een hoger plan. Niet op een idealistische manier, maar spiritueel.”
“Je hoort nooit iemand zeggen dat La clemenza een spannende opera is”, besluit de zanger nuchter. “Dan moet je iets doen om het spannender te maken.”

Na acht Tito’s in Nationale Opera & Ballet kan Thomas even adem happen, waarna hij in het nieuwe seizoen de titelrol in Roberto Devereux zingt bij de San Francisco Opera en tweemaal te horen is als Manrico in Il trovatore, eerst bij de Bayerische Staatsoper en dan bij de Lyric Opera of Chicago. In 2019 volgt onder meer een Otello bij de Deutsche Oper Berlin.

–Jordi Kooiman

 
Beth Stewart